subklasse van
type
zie ook
subklasse van
definitie
voorkeurslabel
scope opmerking
Regels voor opname
Er is sprake van een overbrugging wanneer een van de onderdelen bestaat uit een afzonderlijk dek dat op een bak en/of pijlers rust. Dit in tegenstelling tot een tunnel, die uit een gesloten kokerconstructie met een in- en uitgang bestaat.
Delen van overbruggingen worden in de BGT niet verder getypeerd. Zo worden zowel het brugdek als de pijler van een overbrugging in de BGT aangeduid als overbruggingsdeel.
Eén van de in onderstaande tabel vermelde situaties zal voorkomen om een overbrugging in delen te kunnen opknippen.
Rij-ijzer of voeg | Object met hoogste hiërarchie | Uitwerking |
---|---|---|
Aanwezig | n.v.t. | A |
Niet aanwezig | Onder overbrugging | B |
Niet aanwezig | Op overbrugging | C |
Een schematische visualisatie van deze situaties staat in paragraaf 2.9.2 van het BGT IMGeo Objectenhandboek.
Indien een rij-ijzer of voeg zichtbaar is in het brugdek worden daarmee de overbrugging en de op de overbrugging gelegen objecten afgebakend volgens uitwerking A.
Indien er geen rij-ijzer of voeg zichtbaar is, dan is de uitwerking afhankelijk van de hiërarchie van de objecten ter plekke van de overbrugging. Van belang is het object met de hoogste hiërarchie op de overbrugging en het object met de hoogste hiërarchie onder de overbrugging. Voor de hiërarchie geldt de volgorde van het objecttype uit hoofdstuk 8 van deze gegevenscatalogus (wegen, onbegroeid terrein, begroeid terrein etc.). Is het objecttype gelijk dan geldt de volgorde van de attributen en domeinwaarden uit hoofdstuk 9. Als algemene regel geldt dat een waterdeel altijd niveau nul heeft. Water heeft in deze uitwerking de hoogste hiërarchie.
Ligt het object met de hoogste hiërarchie onder de overbrugging dan is de uitwerking volgens B. Ligt het object met de hoogste hiërarchie op de overbrugging dan is de uitwerking volgens C.
Voorbeelden zonder rij-ijzer of voeg in de overbrugging zijn:
- Op de overbrugging loopt een weg (rijbaan lokale weg) met een fietspad. Eronder loopt een weg (rijbaan autoweg). De uitwerking is dan volgens B, omdat de functie van de weg onder de overbrugging eerder in de tabel met functies van wegen staat.
- Op de overbrugging loopt een weg (rijbaan lokale weg, gesloten verharding) met een fietspad. Er onder loopt een weg (rijbaan lokale weg, open verharding). De uitwerking is dan volgens C, omdat de functie van de wegen gelijk is, maar de weg op de overbrugging staat eerder in de tabel met fysiek voorkomen van wegen.
Niveau-aanduiding
Voor het toekennen van de niveau-aanduiding geldt de algemene regel dat een waterdeel onder of op een overbrugging (aquaduct) altijd niveau 0 heeft.
Verder geldt het attribuut relatieve hoogteligging voor elk afzonderlijk overbruggingsdeel, niet voor de gehele overbrugging.
Wegdelen krijgen dezelfde relatieve hoogte aanduiding als het overbruggingsdeel waarop zij liggen. Hierbij geldt één uitzondering: in de hierboven onder C beschreven situatie, heeft het op het brugdeel gelegen wegdeel niveau 0. Het brugdeel waarop dat wegdeel ligt, heeft één niveau lager: -1.Dit is vanwege het feit dat er geen overlappende objecten mogen voorkomen op niveau 0.
Het object dat onder deze overbrugging ligt, wordt onder meer opgeknipt door de projectie van de bovenliggende begrenzing van het wegdeel. Dit is vanwege de regel dat er een aaneengesloten oppervlakte op niveau 0 in de BGT moet voorkomen.
Pijlers van een overbrugging krijgen de niveauaanduiding van het object waarop zij staan en zullen dus een lagere waarde hebben voor dit attribuut dan het brugdek dat op de pijlers ligt. Het wegdeel dat daarop kan voorkomen, heeft dezelfde waarde voor de relatieve hoogteligging als het brugdek.
In het BGT Objectenhandboek zijn voornoemde uitwerkingen A, B en C schematisch gevisualiseerd.